Tonnie van der Kooij zat in een Jappenkamp
De 93-jarige Tonnie van der Kooij woonde als tiener in Indonesië. Daar wordt ze opgepakt en gaat naar een Jappenkamp. Ondanks de verschrikkelijke omstandigheden was en is ze een blijmoedig mens.
Ondanks haar 93-jaar is Tonnie een energieke en levenslustige vrouw. Wat is haar geheim? ‘Ik denk dat dat voor een groot deel door het Jappenkamp komt’, reageert ze. ‘Ik heb daar geleerd om de dingen gewoon aan te nemen zoals ze tot mij kwamen en te genieten van elke dag.’ Genieten in een Japans interneringskamp. Kan dat? ‘Er waren ook fijne dingen. Mensen stonden voor elkaar klaar en hielpen elkaar. Je probeert er altijd het beste van te maken.’ En dat moest ook, vertelt ze. ‘We zaten met 100 mensen in één schuur. Dan leer je om geen ruzie te maken, maar wél om je zin te krijgen. Als kind leerde ik het om bijna onzichtbaar te blijven. Zowel voor de Jappen maar ook voor de mensen in het kamp. Ik leerde om andere mensen niet in de weg te lopen en geen ruzie te maken. Dat laatste kon ook niet, want je kon niet weg. Ik heb ook nooit met iemand ruzie.’
Ik leerde onzichtbaar te blijven
Indonesië
Als kind emigreert ze met haar ouders naar Indonesië. Haar vader werkt destijds voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM). In 1942 vallen de Japanners Indonesië binnen en komt Van der Kooij, samen met haar moeder, in een interneringskamp terecht. De omstandigheden zijn mensonterend. ‘In het Jappenkamp hadden we geen elektriciteit maar ook geen water, gas en bijna geen papier. Maar één ding konden ze ons nooit afnemen: namelijk alle liederen die je in hoofd hebt. Mijn moeder zong altijd en heeft mij dus al die liedjes aangeleerd. Elke avond als het om zes uur donker werd, zongen mijn moeder en ik wel een uur lang.’
Psalm 23
Eén van de liederen die moeder en dochter vaak te midden van die verschrikkelijke omstandigheden zingen, is het bekende ‘De Heer is mijn herder’. Een van de zinnen uit dat lied, luidt: ‘Hij zal mij geleiden naar grazige weiden.’ Maar van die ‘grazige weiden’ is er in een Jappenkamp geen sprake. ‘Die grazige weiden zijn ook niet buiten, maar in je hart en in je Bijbel’, reageert Tonnie. ‘Daar kun je de grazige weiden vinden. Zelfs in de moeilijkste tijd kun je nog weten dat God voor je zorgt. Mijn moeder zei altijd: kind, het komt goed. God zorgt voor ons! Dat geeft je als kind zo’n enorme rust.’
Toevlucht
De 93-jarige vertelt dat haar moeder in de armen van God vluchtte. ‘Ik als kind natuurlijk niet. Een kind dat bang is, vlucht in de armen van zijn moeder. Als mijn moeder in het kamp overleden was, dan had ik hier nu niet kunnen zitten. Dan was de pijn te groot geweest.’ Van der Kooij onderstreept wederom dat ze zonder haar moeder het kamp hoogstwaarschijnlijk niet had overleefd. ‘Als ik niet zo’n moeder had gehad, was ik er nooit zo goed uitgekomen. Want als ik een jongen was geweest, dan had ik naar het mannenkamp gemoeten waar geen vader was en waar ik helemaal alleen zou zijn geweest. Mijn moeder zei altijd: ik ben blij dat je een meisje bent, want dan kan je tenminste bij mij blijven.’
Nooit kind
Vanaf haar elfde eigenlijk was Tonnie eigenlijk geen kind meer. ‘In een kamp ben je geen kind meer. Dan moet je overal voor zorgen. Mijn moeder was niet sterk, dus dat betekende dat ik voor mijn broertje en zusje moest zorgen. En dat terwijl mijn zusje nog maar een baby was. Ik moest wassen, zware emmers water sjouwen en op het land werken. Als ik dan nu kijk naar kinderen van 11 tot 15 jaar, dan was ik in die tijd al veel volwassener. Dat moest ook wel.’
NB In tegenstelling tot de concentratiekampen van nazi-Duitsland waar mensen systematisch vermoord werden, waren de Japanners er niet op uit om hun gevangenen om te brengen.‘Het ging er bij de Japanners om dat Azië van en voor de Aziaten was. Daarom werden wij opgesloten.’